de vier evangelisten

1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10

'HET EVANGELIE VAN DE SCHOONHEID'

Een diep-zwarte ets uit 1981, getiteld Mysterium Tremendum ac Fascinans (1), betekende voor Rins Boschma (1962) het eindpunt van een extreme weg. In zijn poging binnen het beeld de onthulling van het ‘Mysterium’ af te dwingen, had hij uiteindelijk zelf de laatste mogelijkheid uitgeput. De conclusie dat ‘herhaaldelijke artistieke zelfmoordpogingen nog niet tot een reïncarnatie hoeven te leiden’, deelde hij met Tilly Buij (1957), Gert-Jan Slagter (1961) en Gerard Groenewoud (1958). Op hun beurt eindigden zij met respektievelijk zwart geteerde doeken, onbelichte foto’s en eenzame opsluiting in een verzegelde ruimte. Alle vier hadden zij zowel het ‘Fascinans’, de hypnotische verleiding van de vraag der vragen, als het ‘Tremendum’, de afschrikking en het op afstand blijven van een mogelijk antwoord, in hun werk ervaren. Had het zoeken zich zo gekoncentreerd in deze laatste mogelijkheid, dat het ‘Mysterium’ in zijn al te directe verschijning niet meer herkend en onderscheiden kon worden? Kunnen we ons de simpele stap veroorloven van de zwarte ets naar het zwarte gat? Of had het ‘Mysterium’ zich juist weer verspreid over alle mogelijkheden die denkbaar waren? De betrekkelijkheid van de eigen vermogens en die van de kunst werd pijnlijk bewezen. Op dat moment stond dreigende dadenloosheid tegenover een voorzichtig veronderstellen. Men koos voor het laatste.

De samenwerking van de Vier Evangelisten is begin 1983 ontstaan als vervolg op de eenmalige presentatie van de Jonge Friezen (2). Naast overwegingen van praktische aard, zoals taakverdeling en het gezamenlijk organiseren van mogelijkheden om te werken en te exposeren, waren het vooral inhoudelijke overeenkomsten die het idee van een groep ondersteunden. De ervaring met het ‘Tremendum’, die de vier zoals hiervoor beschreven deelden, had zijn uitwerking niet gemist. Het ‘Mysterium’, dat men met de kunst als breekijzer had trachten te forceren, was geheel uit het gezichtsveld verdwenen. Wat overbleef was een mechanistische en vlakke werkelijkheid, waaraan het leven geen enkele glans kon ontlenen. Juist nu deed het gemis van het ‘Fascinandum’ zich het sterkst voelen.